Monday, September 30, 2013


Om de hoek. Een fresco in Strombeek-Bever

Een gehavende gevel van onregelmatig losgekomen vlakken pleisterwerk die grijnzend rijen bakstenen hebben ontbloot, vormt de ondergrond voor een schilderij. De gevel als drager: de blootliggende bakstenen, met het okerkleurige voegwerk als leidraad, zijn als het weefsel van het ruwe schildersdoek waarop de materie wordt aangebracht. Het overgebleven originele bleke pleisterwerk, dat in smalle en brede plekken overheen het metselwerk zit, bezorgt het grondvlak een optisch diepteverschil. De gevel draait omheen een stompe hoek waardoor de drager een supplement aan vluchtpunten cumuleert, en de hele omgeving van de straten waarin die zich bevindt in zich opneemt. Ginder, om de hoek, gebeurt het.

De muurschildering levert de ruimte voor een reeks aparte verhalen. De schilder heeft enkel tekens, verbindingen en een zekere volgorde aangebracht, de ruimte en de stof geleverd die een hedendaagse volksverteller — of elkeen die passeert — aanzet verhalen te vertellen. Als kernpunten met elkaar verbonden vormen de schilderingen een programma of kaart. En net als op een landkaart leidt de weergave onze blik van het overzicht naar een detail, en van het ene naar het andere detail terug naar het geheel. Het geheel is ook de plaats van het gebeuren, de publieke ruimte, de realiteit waarin we zijn geplaatst, die de drager wordt van de representatie. De muurschildering is bovenal een gebeurtenis, een actie, een representatie van zichzelf als proces.

Wannes Lecompte twijfelde geen moment over de vraag een muurschildering aan te brengen op de treurende gevelhoek van het gebouw van een voormalig klooster op het drukke kruispunt van de Grimbergsesteenweg, de Sint-Amandstraat en het gelijknamige plein tegenover de kerk pal in het centrum van Strombeek-Bever. De opdracht, naar aanleiding van de 40ste verjaardag van het Cultuurcentrum aldaar, gaf hem de gelegenheid om voor het eerst te werken op een dergelijke monumentale schaal in de openbare ruimte en, eveneens voor het eerst, een klassieke frescotechniek te hanteren, het aanbrengen van verf op een natte kalklaag die hiermee bij het drogen één geheel gaat vormen. Het noopte hem om opnieuw de geschiedenis van de fresco te bestuderen en de verschillende technische aspecten ervan te exploreren, en zich voor te bereiden op enkele weken van heel fysieke arbeid op een vier verdiepingen tellende stelling in de augustuszon. Een studie die hem naar Italië en Giotto bracht, tot een fresco-procédé dat onlangs speciaal werd ontwikkeld voor bepaalde toepassingen van de restauratie van het Rijksmuseum in Amsterdam, en het bijzondere avontuur om de in onze streken nog sporadisch gebruikte techniek, en al helemaal niet in openlucht, aan den lijve te kunnen ondervinden.

Voor de natte laag wordt een mortel aangemaakt, die bestaat uit een mengsel van zand in drie soorten densiteit van grof tot fijn, samen met een bepaalde gladde, hagelwitte klei afkomstig van de Drôme in Frankrijk. Die mortel wordt rechtstreeks op de gevelmuur aangebracht, waarbij het te bestrijken oppervlak eerst vochtig is gemaakt om een zo optimaal mogelijke hechting te garanderen. De bezetting dient in een keer gedicht te worden. Ze kan zacht afglijden ten opzichte van het oppervlak of scherp afgesneden bijna loodrecht erop zodat bijna bas-reliëfachtige structuren bekomen worden. De huid van de bezetting kan heel glad worden geschuurd tot een perkamentachtig oppervlak of juist heel grof, in functie van het bereiken van bepaalde effecten van lichtinwerking in combinatie met het te gebruiken kleurenpalet. Op dit perfect gekozen en natgehouden oppervlak worden dan met borstels de met water vermengde pigmenten aangebracht, in de gewenste lijnvoering of vlakvulling. Cruciaal is om ook na het schilderen de mortel nog zo lang mogelijk, minstens een week, nat te houden door er water overheen te verstuiven. Dit om toe laten dat de pigmenten optimaal door de mortel worden opgenomen en een te snel droogproces met barsten als gevolg te beletten. De frescotechniek komt in essentie overeen met de aquareltechniek: wat er op staat, staat er op!

Voor zijn fresco maakte Wannes Lecompte geen voorontwerp. Evenmin werd een voortekening aangebracht in de mortel. Enkel twee leidende principes vormden het uitgangspunt: het aanbrengen van een aantal, naderhand te verbinden schilderingen op verschillende plaatsen van de gevel en het gebruik van een blauw pigment als hoofdkleur, in contrast met het rood van de bakstenen. Het eerder beperkte kleurenpalet dat hij in een pure, onvermengde vorm hieraan toevoegt, bestaat uit: een puur okerpigment, als nabootsing van de kleur van het voegwerk tussen de bakstenen; helder geel; siena als reflectie van het rood van de bakstenen; een aardegroen dat aanleunt bij de kleur van de oude cementlaag; … Deze kleuren worden sterker door ze optisch met elkaar te contrasteren en/of ze te laten samenvallen met de al of niet scherpe vorm van de mortelbezetting. Het zijn kleuren die brandstof leveren en de blik aanvuren om de voorstelling los te koppelen van de gevel/drager en het schilderij even te laten zweven. Even, omdat de blik zwerft, en zich alweer aan een ander detail heeft gehecht.

Grofweg valt het drie weken durende proces van mortelbezetting en -beschildering — van belang is deze twee hoofdbestanddelen van de fresco als één geheel te zien — in twee gelijke perioden op te delen: een eerste waarin een vijftiental afzonderlijke, over de gevel verspreide 'taferelen' werden aangebracht, en een tweede periode waarin deze voorstellingen met elkaar werden verbonden tot het dynamische, als een soort net overspannende geheel dat het eindresultaat is. Zonder voorontwerp of -tekening, en voortdurend halfverborgen en afgesneden door de stelling, veronderstelde dit een heel lichamelijk aanvoelen van en toegroeien naar het eindresultaat. Een lichamelijke intuïtie die inherent is aan de voortdurende fysieke inspanning van mortel aanmaken, stelling beklimmen, mortel bezetten en afwerken, verf aanmaken, beschilderen, nat houden, en opnieuw, en opnieuw. Een heel arbeidsintensief proces dat bij omstaanders en dagelijkse passanten, met minder kennis over de gebruikte techniek, vragen deed rijzen omtrent de opvallende traagheid van de progressie van het werk.

De eenheid van de act, de actie, de techniek, de veelledige context en het resultaat van het schilderen, en de manier waarop die onderdelen als gelijke delen naast elkaar zijn geplaatst, is een opvallend kenmerk van Wannes Lecomptes schilderkunst, dat hij hier voor het eerst op een dergelijk grote schaal kon toepassen. Met als supplement nog een ander belangrijk element, waarover de schilder in de beslotenheid van zijn atelier normaliter niet beschikt: de onmiddellijke reacties van een publiek, de dagelijkse passanten, de klanten van het café tegenover, geïnteresseerden, die de schilder opzoekt voor een gesprek over het vorderende proces. En waardoor het als discours evenwaardig aansluit bij de andere onderdelen van het schilderen, en zo de belangrijke sociale rol kan vertolken die de muurschildering in de geschiedenis altijd heeft gespeeld, van de sublieme bijbelse beeldeducatie in de programma's die Giotto aanbracht in de Cappella degli Scrovegni tot het uitgesproken sociale engagement van de Zuid-Amerikaanse muralistische traditie. Tijdens het maakproces werd Wannes’ muurschildering om de hoek "talk-of-the-town" waaraan de schilder zelf even gretig als hij pleisterde en schilderde, heeft deelgenomen. En wat hem naar eigen zeggen heeft geleid tot een qua intensiteit ongeëvenaard ervaren van het artistieke creatieproces. Een intensiteit die soms zijn tol eiste met vragen over de zin van de hele onderneming, en de meer dan zinvolle antwoorden die uiteindelijk toch volgden.

Ook in dit werk hanteert Wannes Lecompte wat met een parafrase op de theorie van Henry van de Velde als 'de kracht van de lijn' zouden kunnen omschrijven. Het verschaft een bijzonder genot hem (Wannes) met een penseel of borstel een lijn te zien maken of met stippen of streepjes die denkbeeldige lijnbeweging suggereren. Wanneer dit gebeurt op een natte mortellaag die het pigment als het ware opslorpt, verhoogt dat enkel maar de sensualiteit ervan. De lijnen die hij voert getuigen van een doelbewuste performatieve kracht. Een kracht die met de muurschildering, de omvang ervan, en de plaats in de publieke ruimte, ten volle tot ontwikkeling kan worden gebracht. Wanneer we de schilderlijnen in detail volgen, zien we hoe ze reageren op de omstandigheden van de ruwe gelegenheidsdrager die de gevel voor het schilderij is: allerlei elementen in en rond de muur, een haakje, een rooster, de hoek van het raam, een ijzeren beslag, maar ook bv. een tijdelijke schaduw of lichtinval, of nog iets anders, die als in een soort vertraging de stuwende kracht nuanceren. In de theorie van Van de Velde is het de kracht van de lijn die de hand van de kunstenaar leidt, op basis van een emotie of karaktertrek, door iets wat hij in de natuur als voorbeeld ziet, of onder het voorwendsel van een doel dat moet worden bereikt, maar bovenal zoals Van de Velde het zelf stelt "gedreven door een onbewuste kracht". Ik denk niet dat Wannes Lecompte op dezelfde manier onderhevig is aan de kracht van de lijn, wel dat hij dit gegeven als geen ander in zijn werk ter analyse weet op nemen, en laat aanknopen met een zekere onrust. Samen met de ongetemperde werking van de kleuren stuwen de lijnen onze blik, staan ze in voor de manier waarop het beeld zich losmaakt van zijn drager, en er op terugvalt.

Het zich mooi ontwikkelende oeuvre van Wannes Lecompte is een consequent onderzoek naar het medium schilderkunst, naar hoe het medium, het denken en praten erover, en de act of de lichamelijkheid in één beweging 'proberen' samenvallen, maar ook gescheiden blijven. Het resultaat is een paradoxale schilderkunst. Het is een klassiek object, olie op een perfect gespannen doek, met een lyrisch-abstracte voorstelling, geheel op maat. Maar tezelfdertijd, als bij een 'Gestalt' (waarbij het kijken twee mogelijkheden heeft, maar slechts afwisselend en nooit tegelijk zoals bij de eend of het konijn) vormt hetzelfde schilderij de opmaat voor een conceptueel artefact, dat bestaat uit de verschillende onderdelen waarmee het schilderij is opgebouwd: kennis van de kunstgeschiedenis, materialenkennis, regels van de esthetica, kunstkritiek en -perceptie, visies op het kunstenaarsleven, enz. Dit verklaart waarom sommige werken zweven tussen het statuut schaduwobject en stralend model, doeken die verknipt zijn, losgemaakt van hun raam, schilferen, opnieuw overschilderd worden, werken die deel uitmaken van het leven, net geen levende wezens zijn.

In de opdracht voor zijn eerste mural heeft Wannes Lecompte een uitgelezen kans gezien om dit dubbele principe in het groot uit te voeren en het rechtstreeks op het échte leven, op de straat, te betrekken. En zo een meer dan levensgroot pamflet te maken waarin de schilderkunst zichzelf representeert. Ginder, om de hoek, gebeurt het!

Francis Denys, zomer 2013

No comments: