Om
de hoek. Een fresco in Strombeek-Bever
Een
gehavende gevel van onregelmatig losgekomen vlakken pleisterwerk die grijnzend
rijen bakstenen hebben ontbloot, vormt de ondergrond voor een schilderij. De
gevel als drager: de blootliggende bakstenen, met het okerkleurige voegwerk als
leidraad, zijn als het weefsel van het ruwe schildersdoek waarop de materie
wordt aangebracht. Het overgebleven originele bleke pleisterwerk, dat in smalle
en brede plekken overheen het metselwerk zit, bezorgt het grondvlak een optisch
diepteverschil. De gevel draait omheen een stompe hoek waardoor de drager een
supplement aan vluchtpunten cumuleert, en de hele omgeving van de straten
waarin die zich bevindt in zich opneemt. Ginder, om de hoek, gebeurt het.
De
muurschildering levert de ruimte voor een reeks aparte verhalen. De schilder
heeft enkel tekens, verbindingen en een zekere volgorde aangebracht, de ruimte
en de stof geleverd die een hedendaagse volksverteller — of elkeen die passeert
— aanzet verhalen te vertellen. Als kernpunten met elkaar verbonden vormen de
schilderingen een programma of kaart. En net als op een landkaart leidt de
weergave onze blik van het overzicht naar een detail, en van het ene naar het
andere detail terug naar het geheel. Het geheel is ook de plaats van het
gebeuren, de publieke ruimte, de realiteit waarin we zijn geplaatst, die de
drager wordt van de representatie. De muurschildering is bovenal een
gebeurtenis, een actie, een representatie van zichzelf als proces.
Wannes
Lecompte twijfelde geen moment over de vraag een muurschildering aan te brengen
op de treurende gevelhoek van het gebouw van een voormalig klooster op het
drukke kruispunt van de Grimbergsesteenweg, de Sint-Amandstraat en het
gelijknamige plein tegenover de kerk pal in het centrum van Strombeek-Bever. De
opdracht, naar aanleiding van de 40ste verjaardag van het Cultuurcentrum
aldaar, gaf hem de gelegenheid om voor het eerst te werken op een dergelijke
monumentale schaal in de openbare ruimte en, eveneens voor het eerst, een
klassieke frescotechniek te hanteren, het aanbrengen van verf op een natte
kalklaag die hiermee bij het drogen één geheel gaat vormen. Het noopte hem om
opnieuw de geschiedenis van de fresco te bestuderen en de verschillende
technische aspecten ervan te exploreren, en zich voor te bereiden op enkele
weken van heel fysieke arbeid op een vier verdiepingen tellende stelling in de
augustuszon. Een studie die hem naar Italië en Giotto bracht, tot een
fresco-procédé dat onlangs speciaal werd ontwikkeld voor bepaalde toepassingen
van de restauratie van het Rijksmuseum in Amsterdam, en het bijzondere avontuur
om de in onze streken nog sporadisch gebruikte techniek, en al helemaal niet in
openlucht, aan den lijve te kunnen ondervinden.
Voor
de natte laag wordt een mortel aangemaakt, die bestaat uit een mengsel van zand
in drie soorten densiteit van grof tot fijn, samen met een bepaalde gladde,
hagelwitte klei afkomstig van de Drôme in Frankrijk. Die mortel wordt
rechtstreeks op de gevelmuur aangebracht, waarbij het te bestrijken oppervlak
eerst vochtig is gemaakt om een zo optimaal mogelijke hechting te garanderen.
De bezetting dient in een keer gedicht te worden. Ze kan zacht afglijden ten
opzichte van het oppervlak of scherp afgesneden bijna loodrecht erop zodat
bijna bas-reliëfachtige structuren bekomen worden. De huid van de bezetting kan
heel glad worden geschuurd tot een perkamentachtig oppervlak of juist heel
grof, in functie van het bereiken van bepaalde effecten van lichtinwerking in
combinatie met het te gebruiken kleurenpalet. Op dit perfect gekozen en
natgehouden oppervlak worden dan met borstels de met water vermengde pigmenten
aangebracht, in de gewenste lijnvoering of vlakvulling. Cruciaal is om ook na
het schilderen de mortel nog zo lang mogelijk, minstens een week, nat te houden
door er water overheen te verstuiven. Dit om toe laten dat de pigmenten
optimaal door de mortel worden opgenomen en een te snel droogproces met barsten
als gevolg te beletten. De frescotechniek komt in essentie overeen met de
aquareltechniek: wat er op staat, staat er op!
Voor
zijn fresco maakte Wannes Lecompte geen voorontwerp. Evenmin werd een
voortekening aangebracht in de mortel. Enkel twee leidende principes vormden
het uitgangspunt: het aanbrengen van een aantal, naderhand te verbinden
schilderingen op verschillende plaatsen van de gevel en het gebruik van een
blauw pigment als hoofdkleur, in contrast met het rood van de bakstenen. Het
eerder beperkte kleurenpalet dat hij in een pure, onvermengde vorm hieraan
toevoegt, bestaat uit: een puur okerpigment, als nabootsing van de kleur van
het voegwerk tussen de bakstenen; helder geel; siena als reflectie van het rood
van de bakstenen; een aardegroen dat aanleunt bij de kleur van de oude
cementlaag; … Deze kleuren worden sterker door ze optisch met elkaar te
contrasteren en/of ze te laten samenvallen met de al of niet scherpe vorm van
de mortelbezetting. Het zijn kleuren die brandstof leveren en de blik aanvuren
om de voorstelling los te koppelen van de gevel/drager en het schilderij even te
laten zweven. Even, omdat de blik zwerft, en zich alweer aan een ander detail
heeft gehecht.
Grofweg
valt het drie weken durende proces van mortelbezetting en -beschildering — van
belang is deze twee hoofdbestanddelen van de fresco als één geheel te zien — in
twee gelijke perioden op te delen: een eerste waarin een vijftiental
afzonderlijke, over de gevel verspreide 'taferelen' werden aangebracht, en een
tweede periode waarin deze voorstellingen met elkaar werden verbonden tot het
dynamische, als een soort net overspannende geheel dat het eindresultaat is.
Zonder voorontwerp of -tekening, en voortdurend halfverborgen en afgesneden
door de stelling, veronderstelde dit een heel lichamelijk aanvoelen van en
toegroeien naar het eindresultaat. Een lichamelijke intuïtie die inherent is
aan de voortdurende fysieke inspanning van mortel aanmaken, stelling beklimmen,
mortel bezetten en afwerken, verf aanmaken, beschilderen, nat houden, en
opnieuw, en opnieuw. Een heel arbeidsintensief proces dat bij omstaanders en
dagelijkse passanten, met minder kennis over de gebruikte techniek, vragen deed
rijzen omtrent de opvallende traagheid van de progressie van het werk.
De
eenheid van de act, de actie, de techniek, de veelledige context en het
resultaat van het schilderen, en de manier waarop die onderdelen als gelijke
delen naast elkaar zijn geplaatst, is een opvallend kenmerk van Wannes
Lecomptes schilderkunst, dat hij hier voor het eerst op een dergelijk grote
schaal kon toepassen. Met als supplement nog een ander belangrijk element,
waarover de schilder in de beslotenheid van zijn atelier normaliter niet
beschikt: de onmiddellijke reacties van een publiek, de dagelijkse passanten,
de klanten van het café tegenover, geïnteresseerden, die de schilder opzoekt
voor een gesprek over het vorderende proces. En waardoor het als discours
evenwaardig aansluit bij de andere onderdelen van het schilderen, en zo de
belangrijke sociale rol kan vertolken die de muurschildering in de geschiedenis
altijd heeft gespeeld, van de sublieme bijbelse beeldeducatie in de programma's
die Giotto aanbracht in de Cappella degli Scrovegni tot het uitgesproken
sociale engagement van de Zuid-Amerikaanse muralistische traditie. Tijdens het
maakproces werd Wannes’ muurschildering om de hoek "talk-of-the-town"
waaraan de schilder zelf even gretig als hij pleisterde en schilderde, heeft
deelgenomen. En wat hem naar eigen zeggen heeft geleid tot een qua intensiteit
ongeëvenaard ervaren van het artistieke creatieproces. Een intensiteit die soms
zijn tol eiste met vragen over de zin van de hele onderneming, en de meer dan
zinvolle antwoorden die uiteindelijk toch volgden.
Ook
in dit werk hanteert Wannes Lecompte wat met een parafrase op de theorie van
Henry van de Velde als 'de kracht van de lijn' zouden kunnen omschrijven. Het
verschaft een bijzonder genot hem (Wannes) met een penseel of borstel een lijn
te zien maken of met stippen of streepjes die denkbeeldige lijnbeweging
suggereren. Wanneer dit gebeurt op een natte mortellaag die het pigment als het
ware opslorpt, verhoogt dat enkel maar de sensualiteit ervan. De lijnen die hij
voert getuigen van een doelbewuste performatieve kracht. Een kracht die met de
muurschildering, de omvang ervan, en de plaats in de publieke ruimte, ten volle
tot ontwikkeling kan worden gebracht. Wanneer we de schilderlijnen in detail
volgen, zien we hoe ze reageren op de omstandigheden van de ruwe
gelegenheidsdrager die de gevel voor het schilderij is: allerlei elementen in
en rond de muur, een haakje, een rooster, de hoek van het raam, een ijzeren
beslag, maar ook bv. een tijdelijke schaduw of lichtinval, of nog iets anders,
die als in een soort vertraging de stuwende kracht nuanceren. In de theorie van
Van de Velde is het de kracht van de lijn die de hand van de kunstenaar leidt, op
basis van een emotie of karaktertrek, door iets wat hij in de natuur als
voorbeeld ziet, of onder het voorwendsel van een doel dat moet worden bereikt,
maar bovenal zoals Van de Velde het zelf stelt "gedreven door een
onbewuste kracht". Ik denk niet dat Wannes Lecompte op dezelfde manier
onderhevig is aan de kracht van de lijn, wel dat hij dit gegeven als geen ander
in zijn werk ter analyse weet op nemen, en laat aanknopen met een zekere
onrust. Samen met de ongetemperde werking van de kleuren stuwen de lijnen onze
blik, staan ze in voor de manier waarop het beeld zich losmaakt van zijn
drager, en er op terugvalt.
Het
zich mooi ontwikkelende oeuvre van Wannes Lecompte is een consequent onderzoek
naar het medium schilderkunst, naar hoe het medium, het denken en praten
erover, en de act of de lichamelijkheid in één beweging 'proberen' samenvallen,
maar ook gescheiden blijven. Het resultaat is een paradoxale schilderkunst. Het
is een klassiek object, olie op een perfect gespannen doek, met een
lyrisch-abstracte voorstelling, geheel op maat. Maar tezelfdertijd, als bij een
'Gestalt' (waarbij het kijken twee mogelijkheden heeft, maar slechts
afwisselend en nooit tegelijk zoals bij de eend of het konijn) vormt hetzelfde schilderij de opmaat voor een
conceptueel artefact, dat bestaat uit de verschillende onderdelen waarmee het schilderij is opgebouwd: kennis van de
kunstgeschiedenis, materialenkennis, regels van de esthetica, kunstkritiek en
-perceptie, visies op het kunstenaarsleven, enz. Dit verklaart waarom sommige
werken zweven tussen het statuut schaduwobject en stralend model, doeken die
verknipt zijn, losgemaakt van hun raam, schilferen, opnieuw overschilderd
worden, werken die deel uitmaken van het leven, net geen levende wezens zijn.
In
de opdracht voor zijn eerste mural
heeft Wannes Lecompte een uitgelezen kans gezien om dit dubbele principe in het
groot uit te voeren en het rechtstreeks op het échte leven, op de straat, te
betrekken. En zo een meer dan levensgroot pamflet te maken waarin de
schilderkunst zichzelf representeert. Ginder, om de hoek, gebeurt het!
Francis Denys, zomer 2013
No comments:
Post a Comment